Van Tilburg: “Diverse uitgangspunten zijn op dit moment nog niet concreet ingevuld, waar zien jullie de meeste uitdagingen en risico’s?”
Rieter: ”Het risico bestaat dat er extra complexiteit ontstaat. Dat hangt onder meer af van hoe we omgaan met oude rechten en of er meerdere regelingen naast elkaar blijven bestaan. En ook van de zogeheten dubbele noodrem waarover wordt gesproken bij het beschermen van uitkeringen. We kunnen operationeel als uitvoerder veel aan, maar we moeten ons ook realiseren dat meer complexiteit ook een impact heeft op de communicatie, het risico van vertraging vergroot en kan leiden tot kwaliteit en hogere uitvoeringskosten. En dat is in niemands belang.”
De Bruijn: “Laten we niet vergeten dat het huidige stelsel internationaal echt heel hoge ogen scoort; en niet voor niets. Dat zien we onder meer elk jaar in de rankings bevestigd. De kostenstructuur is één aspect waarop we het goed doen, maar de manier waarop wij solidariteit vormgeven is ook een heel belangrijke. En ik maak me wel zorgen of we die solidariteit nu niet te veel uit het oog verliezen en daarmee het kind met het badwater weggooien. Bijvoorbeeld ten aanzien van het delen van arbeidsongeschiktheids- en langlevenrisico’s. Als we de solidariteit laten varen staan we er als maatschappij over 20 jaar heel anders voor.”
Csik: “Ik merk dat werkgevers wat verrast zijn door de keuze voor degressieve opbouw. Zij vragen zich af of dat nu echt nodig was. Wat voegt het toe? Maar het lijkt een politieke keuze die definitief is. Het effect is grofweg dat het vooruitzicht op de hoogte van het pensioen van de ouderen wat minder wordt en van de jongeren wat beter. Daarover goed communiceren naar de deelnemers, maar ook de (financiële) gevolgen voor eventuele compensatiemaatregelen, dat vinden werkgevers spannend.”
Rieter: ”Die communicatie kan een lastig aspect worden. Ook daarom hoop ik dat de complexiteit binnen de perken blijft. Want veel mensen kunnen moeilijk bevatten hoe hun pensioen eruit ziet, laat staan wat het akkoord voor hen betekent. Eigenlijk moeten we dit moment vooral als een kans aangrijpen om tot versimpeling en daarmee tot een beter te begrijpen pensioensysteem te komen. Dat zal ook een positieve invloed hebben op vertrouwensherstel bij deelnemers.”
Csik: ”Eens. Veel keuzes bieden klinkt mooi. Maar veel keuzes bieden heeft ook impact op je zorgplicht. Zeker als dan ook nog sprake is van naast elkaar bestaande pensioensystemen met tal van overgangsregelingen.”
Van Tilburg: “De overgang naar een degressieve opbouw zorgt ook voor een financieringsvraagstuk: er is eenmalig geld nodig om de transitie mogelijk te maken waarbij geldt dat alle generaties uitzicht hebben op een goed pensioen. Waar dat geld vandaan moet komen is nog niet helemaal duidelijk. Is dat de olifant die de porseleinkast overhoop komt gooien?”
De Bruijn: “Dat verschilt echt van geval tot geval. Een fonds met een dekkingsgraad van 120% kan zo’n financiering makkelijker aan dan een fonds met 100% dekking. Het is zeker een belangrijk aspect en een punt waarover we in de media nog maar weinig lezen. Overigens is men zich bij de stuurgroep echt wel bewust van het belang van deze financiële transitie.”
Csik: ”Toch lijkt er weinig aandacht voor hoe dat moet met verzekerde regelingen. We hebben vanuit EY een eerste grove vingeroefening gedaan om uit te rekenen wat het kost om die financiering van de achteruitgang rond te krijgen. Dan kom je uit op een bedrag van 1,5 tot 2 keer de jaarlijkse pensioenpremie om evenwicht te bereiken in de pensioenambitie voor alle generaties. Dat is voor werkgevers een forse investering en kan niet worden gedekt uit reserves of vrije middelen.”
Rieter: “Afgezien van de hoeveelheid geld die ervoor nodig is pleit ik er ook voor dat we hier geen eindeloos lang transitiepad van maken. Toen de VUT werd afgeschaft in 2006 kwam de VPL-regeling om de overgang mogelijk te maken. Daar wordt nu nog steeds premie voor betaald en veel mensen hebben geen idee waar dat over gaat. Zoiets moeten we voorkomen.”
Csik: “Snelheid is ook nodig om te voorkomen dat mensen bij overgang van werkgever A naar B te maken krijgen met verschillende (voorwaardelijke) regelingen. Ook dat is onwenselijk en kan zelfs leiden tot belemmeringen in de arbeidsmobiliteit.”