Kosten volgens Hoge Raad niet nuttig of nodig om tot verkoop van deelneming te komen maar een gevolg van vervreemding van een deelneming
De Hoge Raad heeft recentelijk beslist dat afscheidsbonussen geen kosten zijn ter zake van de verkoop van deelnemingen (geen niet-aftrekbare verkoopkosten). De kosten zijn volgens de Hoge Raad niet nuttig of nodig om tot een vervreemding van een deelneming te komen. De toekenning van de afscheidsbonussen is wel het gevolg van de vervreemding.
Onderhavige zaak
In onderhavige zaak hield een BV alle aandelen in drie dochtervennootschappen. De BV heeft de aandelen in de drie dochtervennootschappen aan een derde verkocht. Na de verkoop zijn ten laste van de BV uitkeringen aan het voltallige personeel van de voormalige dochtervennootschappen verstrekt. De BV heeft de uitkeringen in de aangifte voor de vennootschapsbelasting in aftrek gebracht op de belastbare winst. De inspecteur heeft de uitkeringen aangemerkt als kosten ter zake van de verkoop van de deelnemingen (de drie dochtervennootschappen) en heeft de desbetreffende post niet in aftrek toegelaten. Aan- en verkoopkosten ten behoeve van een deelneming zijn op grond van een wettelijke regeling in de vennootschapsbelasting (artikel 13 lid 1 Wet VPB 1969) namelijk niet aftrekbaar.
Hoge Raad
De Hoge Raad verwijst eerst naar een eerder arrest over verkoopkosten. De Hoge Raad hanteert daarin een maatstaf van een rechtstreeks oorzakelijk verband. Uitgaven worden aangemerkt als kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van een deelneming indien zij worden opgeroepen door de verwerving of de vervreemding van de desbetreffende deelneming, in die zin dat de kosten zonder die verwerving of die vervreemding niet zouden zijn gemaakt. De aanwezigheid van een zodanig verband dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld.
De Hoge Raad verduidelijkt in dit arrest dat de kosten een zodanig oorzakelijk verband met de vervreemding houden indien zij nuttig of nodig zijn om tot vervreemding te komen.
De Hoge Raad licht vervolgens toe dat in onderhavige zaak de uitgaven van de BV voor de afscheidsbonussen niet te beschouwen zijn als kosten die worden opgeroepen door de vervreemding van de deelneming in de dochtermaatschappij, omdat het vereiste rechtstreekse oorzakelijke verband tussen uitgaven en vervreemding ontbreekt. De Rechtbank had vastgesteld dat de afscheidsbonussen niet zijn uitgekeerd met het oogmerk om tot vervreemding van die deelneming te komen. Hieruit volgt volgens de Hoge Raad dat zij niet werden “opgeroepen” door de vervreemding, ook al zouden zij niet zijn toegekend en uitbetaald zonder vervreemding van de deelneming. De Hoge Raad geeft aan dat de toekenning van de afscheidsbonussen het gevolg van de vervreemding is, omdat de verkoopopbrengst deze uitkeringen faciliteerde.