De Belastingdienst heeft in het kader van transparantie de zogenoemde kennisgroepstandpunten openbaar gemaakt. Door de publicatie wordt duidelijk hoe de Belastingdienst denkt over de fiscale vraagstukken die aan de kennisgroepen zijn voorgelegd. De vragen en antwoorden worden openbaar gemaakt via een speciaal daarvoor bestemde website. Daarmee streeft de Belastingdienst naar meer transparantie in de uitvoering.
De Belastingdienst heeft 26 kennisgroepen die ieder op hun eigen beleidsterreinen rechtsvragen en andere ingewikkelde vragen behandelen. Enkele kennisgroepen maakten al langere tijd hun antwoorden op fiscale vraagstukken openbaar, zoals de kennisgroep Pensioenen. Ook de kennisgroep loonheffingen maakt middels deze website haar (geactualiseerde) standpunten.
Wij hebben voor u een top 3 samengesteld van lezenswaardige en wellicht minder bekende standpunten op het gebied van loonheffingen.
Graag merken wij op dat alle standpunten een interpretatie zijn van de Belastingdienst van bestaande wet- en regelgeving. De gepubliceerde standpunten kunnen door u als werkgever als handreiking worden gebruikt, echter een afwijkende interpretatie is mogelijk. Bij verschil van inzicht is het uiteindelijk aan de belastingrechter om te bepalen op welke wijze een rechtsregel moet worden geïnterpreteerd.
I. Reiskostenvergoeding: uitleg van het begrip "in de regel"
De kennisgroep licht toe hoe zij het begrip “in de regel” voor toepassing van de reiskostenvergoeding interpreteert. De kennisgroep geeft hierbij aan dat niet langer sprake is van "in de regel" als in het kalenderjaar meer dan twee maanden wegens één bepaalde omstandigheid niet naar een vaste arbeidsplaats wordt gereisd. Praktisch betekent dit dat een werkgever in dat geval de vaste onbelaste reiskostenvergoeding moet belasten of stopzetten.
II. Wanneer is er sprake van een Arbovoorziening?
Vanaf 2022 kunnen alleen nog verplichte arbovoorzieningen gericht zijn vrijgesteld onder de werkkostenregeling.
Een werkgever kan arbobeleid voeren dat meer omvat dan de Arbowet voorschrijft. Voor toepassing van de gerichte vrijstelling voor Arbovoorzieningen is het vanaf 2022 niet voldoende als een voorziening voortvloeit uit het arbobeleid van de werkgever. Uit de Arbowet vloeit voort dat verplichte Arbovoorzieningen, voorzieningen zijn die dienen ter bestrijding of het voorkomen van veiligheids- of gezondheidsrisico’s die verbonden zijn met de arbeid. Hierbij moet uitgegaan worden van de stand van de wetenschap, professionele dienstverlening en de arbeidshygiënische strategie, die redelijkerwijs (in een specifieke situatie) gevergd kunnen worden van de werkgever.
In de praktijk betekent dit dat een werkgever aannemelijk moet maken dat een specifieke Arbovoorziening rechtstreeks uit de Arbowet voortvloeit. Werkgevers vertrouwen hierbij vaak op hetgeen omschreven is in een Arbocatalogus of is voorgeschreven door een bedrijfsarts. De kennisgroep geeft in haar standpunt aan dat dit weliswaar goede aanwijzingen zijn dat sprake kan zijn van een Arbovoorziening, maar dat dit alleen niet voldoende is. Een werkgever zal per voorziening aannemelijk moet maken dat een voorziening nodig is om de werkzaamheden binnen de Arbowet goed uit te voeren. Als voorbeeld wordt een werkgever genoemd die in de Arbocatalogus een cursus "stoppen met roken" heeft opgenomen. Het enkel opnemen in deze catalogus betekent niet dat sprake is van een uit de wet voortvloeiende Arbovoorziening. Hiervoor is naar de opvatting van de kennisgroep nodig dat de werkgever, in samenspraak met de bedrijfsarts, op individueel niveau beoordeelt dat de voorziening in die specifieke situatie nodig is om werkgerelateerde klachten weg te nemen. Hierbij mag de keuze voor deze voorziening niet alleen worden overgelaten aan de werknemer.
Uit de zeer uitgebreide toelichting van de kennisgroep op dit punt blijkt duidelijk dat sprake is van een open norm die lastig concreet is in te vullen. Het openbaar maken van dit specifieke standpunt helpt de praktijk door het schetsen van een breder kader maar neemt niet weg dat een individuele inspecteur en werkgever hier ruimte hebben voor maatwerk.
III. Berekening bronstaatheffing
Onder het belastingverdrag met Zwitserland is – net als in veel andere belastingverdragen – bepaald dat Nederland als bronstaat maximaal 15% belasting mag heffen over een pensioenuitkering die een niet-inwoner geniet. In de voorgelegde casus was een samenloop tussen pensioen en in Nederland belast arbeidsinkomen. Hoe dient dan de belasting in box 1 (inkomen uit werk en woning) te worden berekend?
De Belastingdienst berekent eerst de belastingheffing over het totale inkomen, waarna het reguliere inkomen tegen het gemiddelde tarief wordt belast. In het door de Belastingdienst gegeven voorbeeld, werkt dit als volgt uit:
Casus:
- Pensioen inkomsten: € 170.000
- Arbeidsinkomsten: € 130.000
Stappen |
Voorbeeld per stap |
Bedrag in € |
Stap 1 |
Tarief toepassen over € 300.000; stel |
|
Stap 2 |
Evenredig deel loon uit tegenwoordige |
60.667 |
Stap 3 |
Evenredig deel pensioen: |
|
Stap 4 |
Maximale heffing over pensioenuitkering: |
|
Stap 5 |
Laagste bedrag van stap 3 en stap 4 nemen |
25.500 |
Stap 6 |
Totale belasting over box 1 inkomen |
86.167 |