Ondernemingen die hun werkzaamheden in ploegen- of volcontinu arbeid organiseren, kunnen een vrijstelling in de bedrijfsvoorheffing toepassen. Mits alle voorwaarden zijn voldaan, kan tot 22,8% of zelfs 25% van een welbepaalde belastbare massa worden vrijgesteld van doorstorting naar de Staat. Één van de voorwaarden betreft de notie ‘omvang’, of beter gesteld: (minstens) twee ploegen moeten ‘hetzelfde werk in omvang’ doen. Het Grondwettelijk Hof werd verzocht zich te buigen over de mogelijke schending van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel in het geval de bepaling van omvang per ploeg, in plaats van per werknemer, gebeurt en waarbij omvang hetzelfde, en dus niet gelijkaardig, moet zijn.
Volgens het arrest van het Hof van 8 februari 2024 is er geen schending van deze grondwettelijke beginselen, gelet op het feit dat er objectieve criteria en een redelijke verantwoording is voor het eventuele verschil in behandeling van ondernemingen/sectoren. Men grijpt vooral de initiële gedachtegang van deze maatregel, daterend uit 2003, aan om het punt te staven. Ook de budgettaire impact van enige andere uitspraak wordt expliciet vermeld en speelt mogelijk een rol.
Achtergrond
De vrijstelling van doorstorting bedrijfsvoorheffing voor werken in ploeg- en volcontinu arbeid is sinds meer dan 20 jaar een wetgevend sturingsmiddel om bedrijven in de hogere loonkost te compenseren. Deze loonkost wordt verwacht in regel een ploegenpremie te bevatten -ter compensatie van het werken tijdens niet conventionele uren- en dus is dit één van de basisvoorwaarden om van de vrijstelling te genieten. Omtrent de premie en de relevante wetswijzigingen verwijzen we naar onze alert van maart 2022 en maart 2023.
De ploegenpremie, en (niet-)kwalificatie hiervan volgens fiscale termen, is en blijft onderwerp van menig dispuut tijdens controles en werd ook reeds uitvoerig besproken in de rechtspraak. Het arrest en onderliggende situatie behandelt echter een andere voorwaarde, met name ‘hetzelfde werk qua omvang binnen opeenvolgende ploegen’.
Omvang
Voor 2 verschillende belastingplichtigen loopt al enige jaren een procedure die specifiek verband houdt met ‘omvang’ met het oog op de toepassing van de vrijstelling. Beide zaken passeerden al de rechtbank van eerste aanleg (in 2017), het Hof Van Beroep in Antwerpen (in 2019 en 2021) en eindigden bij het Hof van Cassatie die het aangewezen achtte 2 prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof.
Het Hof van Beroep, in tegenstelling tot de rechtbank van eerste aanleg, oordeelde per 19 januari 2021 eerder dat gelijk te nuanceren valt tot gelijkaardig. Een nieuw begrip kreeg zo plaats in de bestaande discussie.
Bovenstaande is voornamelijk relevant voor ondernemingen die te maken hebben met piek- en dalmomenten, maar evenzeer georganiseerd zijn in een bepaald ploegensysteem dat de facto voldoet aan de voorwaarden, maar niet in volledige gelijke ploegen de werkzaamheden organiseert.
Wat is gelijkaardig?
Een terechte vraag die dus ook het Hof van Beroep eerder beantwoordt door in casu bepaalde afwijkingen toe te staan. Hoewel beperkt, zijn er volgens deze rechtspraak dus verschillen mogelijk in de gelijke omvang (lees: hetzelfde werk qua omvang). De economische realiteit bevestigt nu eenmaal dat ploeg B niet altijd exact evenveel medewerkers kan tellen als ploeg A.
De verschillen in casu bleken echter onaanvaardbaar groot waarop het Hof van Beroep de genoten vrijstelling geheel of ten dele heeft verworpen.
De belastingplichtige wendde zich daarop tot het Hof van Cassatie mét prejudiciële vraag voor het Grondwettelijk Hof, namelijk op basis van schending van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel. De betrokken partij wenst te bevragen of de huidige visie van de belastingadministratie indruist tegen deze grondwettelijke beginselen in geval men ondernemingen met strikt afgelijnde ploegen (lees: productie- en soortgelijk geplande werkzaamheden) een voordeel toekent ten nadele van ondernemingen met drukke en kalme momenten tijdens de dag of over ploegen heen.
Ook de belastingadministratie, hoewel (grotendeels) in het gelijk gesteld, begaf zich in de zaak van die andere belastingplichtige via het Hof van Cassatie naar het Grondwettelijk Hof, voornamelijk op basis van de vigerende wetgeving die de notie ‘gelijk’ aanhoudt; met andere woorden iets wat geen interpretatie zou behoeven.
Geen schending
“Geen schending” is het verdict in beide gevallen: het Hof ziet geen graten in de verschillende behandeling van een strikt georganiseerde onderneming (met ‘gelijke’ ploegen) en een onderneming die pieken en dalen kent in de werking. Beiden kunnen principieel toepassing maken in zoverre zij voldoen aan de gestelde voorwaarden, waaronder dus hetzelfde werk qua omvang. Men laat weinig speelruimte door te stellen dat het moet gaan om een gelijkheid en niet -zoals eerder geopperd- een loutere gelijkaardige vorm.
Opvallend in de bredere toelichting van het Hof is de focus op de kostprijs van de maatregel voor de Belgische overheid. Bijna 2 miljard EUR tijdens 2021 (op basis van opvolgingsaudit Rekenhof December 2023) zou reduceren tot 0 EUR bij een enge interpretatie, of exploderen bij een vrije interpretatie.
Verder wordt duidelijk en meermaals verwezen naar de beoogde industriële sector, zogenaamd bandwerk, waar werk uit technische noodzaak in ploegen wordt georganiseerd. Technische noodzaak licht men toe als de nood om een machine op doorlopende wijze (of minstens over twee ploegen heen) te bemannen.
Een economische noodzaak daarentegen rijmt volgens het Hof niet met de initiële intentie van de wetgever.
De waarde van dit arrest voor Belgische ondernemingen en voor de belastingadministratie
Vele controles werden en worden nog steeds beslecht met interpretaties die geen zekerheden bieden aan de belastingplichtige onderneming. Dit arrest vergroot naar alle waarschijnlijkheid deze rechtsonzekerheid en zal de complexe discussies enkel maar doen toenemen.
Het arrest bespreekt de situatie van twee gevallen die beide slaan op het jaar 2012; voor een (stuk van een) wetgeving die op heden nog steeds in dezelfde vorm standhoudt. De ingenomen standpunten zijn voor de belastingadministratie een mogelijk bijkomend argument om bepaalde elementen in huidige en toekomstige dossiers kracht bij te zetten, ten nadele van ondernemingen.
Wat nu?
Het arrest brengt enige duiding rond het omvangsbegrip, maar toch heerst vooral onzekerheid:
- Over het verleden: wat met de toegepaste vrijstelling over 2023 én vroeger? Controles op de toepassingsvoorwaarden zijn volop aan de gang. De administratie beschikt sinds een recente wetswijziging over een uitgebreide vijfjarige onderzoekstermijn naar analogie met de (uitgebreide) aanslagtermijn
- Over het heden: past elke onderneming de maatregel correct toe? Het kan worden verondersteld dat een onderneming de vrijstelling als een goede huisvader toepast; mogelijks zelfs met goedkeurend oogmerk uit een controle van het verleden.
- Over de toekomst: Budgettair brengt dit voor zowel de Belgische overheid als de Belgische ondernemingen een grote onzekerheid. Zulke onzekerheid heeft mogelijks een impact op investeringen in België.
Ondernemingen die de maatregel toepassen, dienen zich bewust te zijn van de voorwaarden versus eventuele risico’s en hun interne controlemechanismen hier op af te stemmen. De complexe materie vereist een doorgedreven aanpak waarbij zowel wijzigingen in de onderneming als op wets- en rechtspraakvlak worden opgevangen én, met oog op de onderneming, worden verwerkt.
Zo’n aanpak opstarten en doorlopend bijsturen is niet altijd eenvoudig. Het in kaart brengen van risico’s en stakeholders evenmin. Naast wederkerende berekeningsassistentie op basis van realtime financiële en operationele data, werkte EY een impact analyse framework uit dat nagaat wat dit arrest en andere recente wijzigingen voor een onderneming kunnen betekenen. Dit framework wordt dan op maat van de onderneming gesneden om te komen met risico’s, mogelijkheden, aanbevelingen en volgende stappen. Neem gerust contact op om te kijken hoe EY jou hierin kan ondersteunen.