Wanneer ben je een OIM?
De definitie van OIM is terug te vinden in artikel 2, punt 18 van de AGVV en is gebaseerd op een aantal concepten die terugkomen in het financiële jaarverslag van je onderneming. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen KMO’s en grote ondernemingen.
Je dient dus eerst te bepalen of je onderneming een KMO is of een grote onderneming. Dit lijkt veelal triviaal, gezien hiervoor een duidelijke Europese definitie bestaat (er bestaat ook een fiscale definitie maar deze is hier niet van toepassing!): KMO’s hebben minder dan 250 werknemers én een jaaromzet van minder dan € 50 miljoen of een balanstotaal van maximum € 43 miljoen. Toch is dit vaak niet altijd zo eenvoudig als het lijkt:
Een ‘zelfstandige’ onderneming raakt haar kmo-status enkel kwijt als ze twee opeenvolgende boekjaren boven die drempels uitkomt. Maar als er een deelnemingsrelatie bestaat met (een) andere onderneming(en) van 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten, dan word je niet meer beschouwd als een ‘zelfstandig’ bedrijf. De cijfers van deze partnerondernemingen (25% t.e.m. 50% van het kapitaal of de stemrechten) moeten dan pro rata, of volledig bij verbonden ondernemingen (meer dan 50% van het kapitaal of de stemrechten), worden meegeteld bij het aftoetsen van bovenvermelde criteria. Ondernemingen die omwille van hun aandeelhoudersstructuur de kmo-drempels overschrijden, kunnen hun kmo-status onmiddellijk verliezen.
Zodra het KMO karakter duidelijk is, kan je relatief eenvoudig de OIM status bepalen. Je gaat hiervoor als volgt te werk.
1. Voor alle ondernemingen (KMO’s én grote ondernemingen) geldt dat zij kwalificeren als OIM indien:
a) de “helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatieve uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal.”
Concreet kun je dit nagaan door de verhouding van het “eigen vermogen” (zoals bepaald in rubriek 10/15 in de jaarrekening van een Belgische onderneming) en het geplaatste kapitaal (rubriek 100) te bepalen, dewelke > 0,5 dient te zijn om geen OIM te zijn.
Opgelet, VLAIO neemt het niet-opgevraagde en niet-volgestorte kapitaal mee in rekening bij de bepaling van het eigen vermogen (rubriek 101).
b) “tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen”;
c) “wanneer de onderneming reddingsteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen en nog steeds in een herstructureringsplan zit”;
2. Voor grote ondernemingen zijn er bijkomende voorwaarden, de AGVV stipuleert dat deze tevens kwalificeren als OIM wanneer zij de afgelopen twee jaar aan volgende voorwaarden voldeden:
a) de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de onderneming, volgens de boekhouding van de onderneming, meer dan 7,5 bedroeg
Het eigen vermogen kan hierbij op dezelfde manier worden bepaald als hierboven beschreven, voor Belgische ondernemingen kan het vreemd vermogen worden berekend door de som te nemen van “Voorzieningen en uitgestelde belastingen” (code 16) en de schulden (code 17/49).
b) de op basis van de EBITDA bepaalde rentedekkingsgraad (=rentelast; code 650 voor Belgische ondernemingen) van de onderneming lager lag dan 1,0.
Bovenstaande zaken worden typisch door de subsidiërende overheid geanalyseerd op basis van de laatst beschikbare (tussentijdse) jaarrekening(en), geattesteerd door een revisor.
Sinds de invoering van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen op 1 mei 2019 kunnen kapitaalloze vennootschappen worden opgericht, waarbij er bijgevolg geen geplaatst kapitaal is, maar wordt gewerkt met “inbreng buiten kapitaal”. Het is momenteel nog niet geheel duidelijk hoe subsidiërende overheden hier mee (zullen) omgaan in het kader van de OIM bepaling. Aangezien de wetgever de notie ‘aanvangsvermogen’ introduceerde in het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, is het klassieke kapitaalbegrip niet meer per definitie relevant. In een meest voorzichtige benadering zou de rubriek ‘inbreng’ als het equivalent van ‘kapitaal’ kunnen beschouwd worden.
Vanaf 1 maart 2021 werkt VLAIO met het begrip “inbreng”, zie hiertoe het recente besluit van de Vlaamse Regering (ministerraad 26 februari 2021).