Renteaftrekbeperking artikel 10a Wet VPB volgens Europees Hof van Justitie gerechtvaardigd ter bestrijding van belastingfraude en belastingontwijking
Het Europees Hof van Justitie heeft recentelijk beslist dat de renteaftrekbeperking artikel 10a Wet VPB verenigbaar is met het EU-recht.
De Hoge Raad had in 2021 prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld over hoe de renteaftrekbeperking en het begrip “volstrekt kunstmatige constructie” moeten worden uitgelegd in het licht van Europeesrechtelijke jurisprudentie (Lexel-arrest). Het Europese Hof van Justitie beslist dat de renteaftrekbeperking weliswaar een beperking vormt van de vrijheid van vestiging, maar daar is volgens het hof een rechtvaardiging voor die niet verder gaat dan noodzakelijk is om het doel te bereiken.
Renteaftrekbeperking art. 10a Wet VPB 1969
De rente die een debiteur betaalt als vergoeding op een lening is in beginsel aftrekbaar van de fiscale winst. Nederland kent in de vennootschapsbelasting echter diverse renteaftrekbeperkingen, waarvan artikel 10a Wet VPB 1969 er één is. Artikel 10a komt aan bod als er sprake is van een lening van een verbonden lichaam of persoon (er is sprake van verbondenheid bij een belang van tenminste één-derde) die verband houdt met één van de in de wet genoemde (besmette) rechtshandelingen: dividenduitkering, terugbetaling van kapitaal, kapitaalstorting of (externe of interne) acquisitie. In een dergelijk geval is de rente op de lening in beginsel niet aftrekbaar.
Renteaftrek is echter wel mogelijk indien de belastingplichtige een geslaagd beroep doet op één van de tegenbewijsregelingen. Een belastingplichtige voldoet aan de tegenbewijsregeling:
- als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de geldlening en de daarmee verband houdende (besmette) rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen (dubbele zakelijkheidstoets), of
- indien sprake is van een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing (tenminste 10%) over de rentebate op het niveau van de crediteur, zij het dat (sinds 2008) dan de rente toch weer niet aftrekbaar is als de inspecteur aannemelijk maakt dat aan de rechtshandeling of de lening niet in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Wij merken op dat deze zaak speelde in 2007. Toen was (alleen) een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing van 10% voldoende om aan de tegenbewijsregeling te voldoen.
Onderhavige zaak
Een vennootschap in Nederland verwierf aandelen van een andere vennootschap. De aandelen zijn gefinancierd met leningen van een groepsvennootschap. De aftrek van de rente werd door de Belastingdienst geweigerd, omdat volgens de Belastingdienst een renteaftrekbeperking van toepassing is. Bij de Hoge Raad komt aan de orde dat de renteaftrekbeperking een vermoeden behelst dat rente op groepsinterne leenschulden een volstrekt kunstmatige constructie vormt of daar deel van uitmaakt. De Hoge Raad vraagt zich af of deze renteaftrekbeperking verenigbaar is met het Europese recht, in het bijzonder de vrijheid van vestiging, aangezien deze regeling in grensoverschrijdende situaties nadelig kan uitpakken.
Europese Hof van Justitie
In zijn arrest stelt het Europese Hof van Justitie vast dat de renteaftrekbeperking inderdaad een verschil in behandeling met zich meebrengt dat een beperking vormt op de uitoefening van de vrijheid van vestiging. De beperking van de uitoefening van de vrijheid van vestiging kan volgens het Europese Hof van Justitie echter worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang dat evenredig is aan het doel.
Rechtvaardiging
De desbetreffende renteaftrekbeperking heeft volgens het Europese Hof van Justitie als legitiem doel om belastingfraude en -ontwijking te bestrijden. Het hof wijst erop dat de renteaftrekbeperking wil voorkomen dat eigen vermogen van een groep op kunstmatige wijze bij een Nederlands lichaam van die groep wordt gepresenteerd als vreemd vermogen en dat de rente op de lening in aftrek kan worden gebracht op het in Nederland belastbare resultaat. Dit doel geldt volgens het hof ook voor situaties zoals in casu waarin een lichaam pas na de verwerving of uitbreiding van een belang een met die belastingplichtige verbonden lichaam wordt.
Evenredigheid
Vervolgens gaat het Europese Hof van Justitie in op de evenredigheid. Het hof wijst er op dat het vermoeden van een volstrekt kunstmatige constructie door de belastingplichtige kan worden weerlegd (door de tegenbewijsregeling). Het hof benadrukt dat het onderzoek naar de naleving van de marktconforme voorwaarden met name betrekking moet hebben op de economische realiteit van de transacties. Wanneer de kunstmatigheid van een transactie is gelegen in een ongebruikelijk hoge rentevoet op een dergelijke lening die voor het overige de economische realiteit weerspiegelt, vereist het evenredigheidsbeginsel volgens het hof de toepassing van een correctie voor het gedeelte van de rente dat het gebruikelijke markttarief te boven gaat. Het Europese Hof van Justitie geeft aan dat wanneer daarentegen de lening zelf geen enkele economische rechtvaardiging heeft, en deze lening nooit zou zijn aangegaan indien er tussen de betrokken ondernemingen geen bijzondere betrekkingen bestonden en er geen belastingvoordeel werd nagestreefd, het verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel is om de aftrek van rente in zijn geheel te weigeren.