Teruggaaf Nederlandse dividendbelasting

Duits beleggingsfonds heeft volgens Hoge Raad geen recht op teruggaaf Nederlandse dividendbelasting

De Hoge Raad heeft recentelijk beslist dat een Duitse beleggingsfonds geen recht heeft op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. 

Fiscale beleggingsinstelling en dividendbelasting

Tot 2008 had een fiscale beleggingsinstelling (fbi) recht op teruggaaf van dividendbelasting (en buitenlandse bronheffing) die bij haar werd ingehouden. Vanaf 2008 is deze teruggaafregeling vervangen door de regeling van de afdrachtvermindering. 

Periode tot 2008

Belanghebbende in deze zaak, een Duits beleggingsfonds, claimde dezelfde voordelen op grond van vergelijkbaarheid met de fbi en het vrije kapitaalverkeer onder het EU-recht. In casu ging het om teruggaafverzoeken dividendbelasting over periodes voor en vanaf 2008. Voor de periode tot 2008 heeft belanghebbende geen recht op teruggaaf. Daarbij verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van vorige week. In dat arrest volgt dat aan een teruggaaf van dividendbelasting aan een buitenlands fonds de voorwaarde mag worden verbonden dat het desbetreffende buitenlandse fonds zich vrijwillig onderwerpt aan een Nederlandse vervangende betaling over zijn naar Nederlands maatstaven berekende (al dan niet fictief) uitgekeerde wereldwinst. Voor de periode tot 2008 heeft het fonds in de onderhavige zaak dus geen recht op teruggaaf van dividendbelasting aangezien het fonds niet onvoorwaardelijk heeft ingestemd met het doen van de vervangende betaling. 

Periode vanaf 2008 

Voor de periode vanaf 2008 geldt de regeling van de afdrachtvermindering. Voor de huidige fiscale praktijk is de onderhavige beslissing daarom relevanter. Onder verwijzing naar een eerder arrest uit 2021 beslist de Hoge Raad dat het fonds in deze zaak ook voor de jaren vanaf 2008 geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. De Nederlandse afdrachtvermindering is gekoppeld aan inhoudingsplicht voor de Nederlandse dividendbelasting en is afhankelijk van de hoogte van de uitdelingsverplichting van de desbetreffende beleggingsinstelling. Dat Nederland aan een buitenlandse beleggingsinstelling niet een dergelijke afdrachtvermindering verleent, wordt veroorzaakt door de omstandigheid dat de uitdeling door een buitenlandse beleggingsinstelling niet aan Nederlandse dividendbelasting is onderworpen. Uit het EU-recht volgt volgens de Hoge Raad niet dat het Nederland als bronstaat is aan te rekenen dat een buitenlandse beleggingsinstelling in haar land van vestiging voor haar Nederlandse dividenden niet een met de afdrachtvermindering vergelijkbare tegemoetkoming geniet. 

In dit arrest onderkent de Hoge Raad dat Nederland ten opzichte van de zogenoemde u-bocht-belegger wel een EU-rechtelijke verplichting heeft. Hiermee wordt bedoeld een Nederlandse belegger die via een buitenlandse beleggingsinstelling belegt die Nederlandse dividenden ontvangt. Deze Nederlandse dividenden mogen bij de Nederlandse belegger niet zwaarder worden belast dan bij Nederlandse aandeelhouders/participanten van een (ingezeten) fbi. Dat is echter een recht voor de aandeelhouder/participant zelf en niet voor de buitenlandse beleggingsinstelling. 

De Europese Commissie is onlangs een inbreukprocedure gestart tegen Nederland om de afdrachtvermindering aan te passen omdat deze volgens de Europese Commissie het vrije kapitaalverkeer wél belemmert (zie EYFN 2024/32). Het Ministerie van Financiën heeft hier nog niet inhoudelijk op gereageerd. 

Schrijf u hier in voor onze fiscale nieuwsbrief
 

Blijf altijd up-to-date over fiscale ontwikkelingen: schrijf u hier in voor een van onze Tax nieuwsbrieven.