Samenhangend waarderen indien afdekking van risico’s is beoogd en bewerkstelligd; bewijslast bij inspecteur
De Hoge Raad heeft een arrest gewezen over de vrij technische regeling voor samenhangende waardering. Daarin is eerdere jurisprudentie over samenhangend waarderen bijeengebracht en nader uitgewerkt. Samenhangende waardering is niet in de wet terug te vinden. Het is ontstaan in de jurisprudentie van de Hoge Raad en speelt een rol bij de berekening van de belastbare winst van ondernemers. Het komt vooral aan de orde bij instrumenten om risico’s af te dekken, bijvoorbeeld valutarisico’s op vorderingen en schulden.
Afzonderlijke waardering
In beginsel wordt per vermogensbestanddeel beoordeeld voor welk bedrag het op de fiscale balans wordt opgenomen. Is een bezitting in waarde gedaald, dan kan – onder voorwaarden – een afwaarderingsverlies in aanmerking worden genomen. Is een bezitting in waarde gestegen, dan hoeft in het algemeen geen opwaarderingswinst in aanmerking te worden genomen. De achterliggende gedachte is dat een ondernemer zich bij de fiscale winstberekening "voorzichtig" mag opstellen en wel rekening mag houden met voorzienbare verliezen, maar geen rekening hoeft te houden met nog niet gerealiseerde winsten.
Samenhangend waarderen
In de praktijk kan het voorkomen dat vermogensbestanddelen een tegenovergesteld waardeverloop hebben. Denk aan een vordering en een schuld in dezelfde buitenlandse valuta. In dat geval is het volgens de Hoge Raad niet de bedoeling dat op het ene vermogensbestanddeel een verlies wordt genomen terwijl geen rekening wordt gehouden met de winst op het andere vermogensbestanddeel. De vermogensbestanddelen moeten dan samenhangend worden gewaardeerd.
Samenhangend waarderen is volgens de Hoge Raad geboden als sprake is van een zeer effectieve hedge. Dat is het geval indien en voor zover de vermogensbestanddelen samenhangen, en wel zodanig dat het risico met betrekking tot hun (gezamenlijke) waardeontwikkeling op balansdatum in hoge mate is beperkt.
Er moet dus eerst worden gekeken of sprake is van samenhang tussen de vermogensbestanddelen. Dat wordt naar omstandigheden beoordeeld. De Hoge Raad stelt daarbij de eis dat, beoordeeld naar objectieve maatstaven, de afdekking van de risico’s is beoogd. Van samenhang kan ook sprake zijn als vermogensbestanddelen of contracten een verschillende levensduur of looptijd kennen.
Daarna moet worden beoordeeld of sprake is van een in hoge mate beperkt risico. Dat is het geval indien op balansdatum te verwachten is dat de waardeontwikkelingen van de betrokken vermogensbestanddelen hoogstwaarschijnlijk zullen correleren binnen een bandbreedte van 80% tot 125%. Die waardeontwikkeling is afhankelijk van verschillende factoren. Zo is de waarde van een vastrentende vordering of schuld die een vaste looptijd heeft en luidt in vreemde valuta, niet alleen afhankelijk van de wisselkoers van die valuta maar ook van het debiteurenrisico en het verloop van de marktrente. Elk van die factoren kan zelfstandig het fiscale resultaat beïnvloeden en de daarmee samenhangende risico’s kunnen afzonderlijk worden afgedekt. Voor de beantwoording van de vraag of een samenhangende waardering van een vordering of schuld en een daarmee samenhangend afdekkingsinstrument is vereist, zal dan ook voor elk zodanig risico een afzonderlijke beoordeling moeten plaatsvinden. Daarmee is samenhangend waarderen een complexe aangelegenheid.
De Hoge Raad vat het overigens aldus samen dat een zeer effectieve hedge betekent dat een afdekking van risico’s is beoogd en bewerkstelligd.
Bewijslast
Volgens de Hoge Raad rust op de inspecteur de last om te bewijzen dat zich met betrekking tot bepaalde vermogensbestanddelen een zeer effectieve hedge voordoet. De inspecteur heeft aan zijn bewijslast voldaan indien hij stelt en, bij betwisting, aannemelijk maakt dat tegenover een bepaald vermogensbestanddeel, bijvoorbeeld een vordering of een schuld, een specifiek afdekkingsinstrument zoals een swapcontract of een termijncontract is gesloten dat meebrengt dat een met betrekking tot dat vermogensbestanddeel gelopen risico, zoals een rente- of valutarisico, in hoge mate is beperkt. In een dergelijk geval kan het volgens de Hoge Raad niet anders zijn dan dat die beperking ook is beoogd.
Denkbaar zijn ook minder evidente gevallen, zoals de situatie waarin op de balans naast een vordering of een schuld ook vermogensbestanddelen staan die weliswaar meebrengen dat een met betrekking tot die vordering of die schuld gelopen risico, zoals een rente- of valutarisico, op de balansdatum feitelijk in hoge mate is beperkt, maar die ook de mogelijkheid openlaten dat die afdekking toevallig tot stand is gekomen. In zo’n geval is het aan de inspecteur om te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken dat het voor de samenhang tussen die vermogensbestanddelen vereiste oogmerk tot afdekking van risico’s aanwezig is. Dergelijke balansposities kunnen daartoe namelijk niet zonder meer doorslaggevend worden geacht.