Kamervragen over financiële impact Hoge Raad arrest inzake Duitse fondsen

Staatssecretaris bevestigt niet-transparante fiscale behandeling fondsen en wijst terugwerkende kracht en openingsbalans op fiscale boekwaarde af

Vorig jaar informeerden wij u over een belangrijke uitspraak van de Hoge Raad van 14 juni 2024 met betrekking tot Duitse vastgoedfondsen (Sondervermögen) met direct gehouden vastgoed in Nederland. De uitkomst van de uitspraak van de Hoge Raad was dat Duitse Sondervermögen (met meer dan één deelnemer) niet onderworpen waren aan de Nederlandse vennootschapsbelasting (Vpb) over inkomsten (netto huurinkomsten en vermogenswinsten) afkomstig uit direct gehouden Nederlands onroerend goed. De reden hiervoor was gelegen in een lacune in de Nederlandse Vpb-wetgeving. Deze lacune is per 1 januari 2025 gerepareerd, waardoor Duitse Sondervermögen vanaf die datum wel aan Vpb onderworpen zijn voor Nederlands broninkomen.

Een recent artikel in het FD (waarin werd gesteld dat Nederland als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad €1,7-2,3 miljard aan belastinginkomsten heeft misgelopen) heeft ertoe geleid dat de Tweede Kamer vragen heeft gesteld over de financiële impact en de gevolgen van deze Hoge Raad uitspraak. Vorige week heeft de Staatssecretaris van Financiën een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij formeel antwoord geeft op deze vragen.

Hieronder hebben wij de belangrijkste punten uit de brief van de staatssecretaris samengevat:

  • In de brief wordt bevestigd dat de Belastingdienst geen belasting mag heffen op het niveau van de deelnemers in de betreffende fondsen. Hiermee wordt bevestigd dat – ondanks de uitspraak van de Hoge Raad – de fondsen fiscaal als niet-transparant worden behandeld in Nederland.
  • Eén van de vragen was waarom de Nederlandse wetgever niet eerder heeft ingegrepen, aangezien de mogelijke lacune in de Vpb-wetgeving al in 2020 had kunnen worden geïdentificeerd naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Hoge Raad. Aangezien echter het Gerechtshof én de Advocaat-Generaal hadden geconcludeerd dat er geen sprake was van een lacune, vond de wetgever het destijds niet nodig om in te grijpen (de uitspraak van de Hoge Raad kwam dan ook als een grote verrassing).
  • In de brief wordt ook expliciet bevestigd dat fondsen waarop de uitspraak van de Hoge Raad van toepassing is, vanaf 1 januari 2025 Vpb-aangifte moeten doen in Nederland. Daarbij dienen zij een openingsbalans op te stellen voor Vpb-doeleinden, waarin het op dat moment gehouden Nederlandse vastgoed tegen reële marktwaarde moet worden opgenomen. Dit betekent dat eventuele latente waardestijgingen tot die datum niet belastbaar zijn in Nederland.
  • De staatssecretaris geeft aan geen voorstander te zijn van wetgeving met terugwerkende kracht om het financiële effect van de uitspraak voor de Nederlandse schatkist te beperken. Sommige Nederlandse fiscalisten hadden hierop aangedrongen, maar uit de brief blijkt dat er op dit moment geen voornemen is om dergelijke wetgeving in te voeren. Eén van de redenen hiervoor is ook dat in dat geval de toepasselijkheid van het FBI-regime opnieuw ter discussie zou staan (het onderwerp waar de oorspronkelijke rechtszaak om draaide).
  • Een ander voorgestelde mitigerende maatregel was om wetgeving in te voeren waarbij de betreffende fondsen op hun openingsbalans per 1 januari 2025 de fiscale boekwaarde zouden moeten gebruiken die van toepassing zou zijn geweest indien zij in voorgaande jaren regulier onderworpen waren geweest aan Vpb (om zo toekomstige heffing over latente winsten veilig te stellen). Ook dit voorstel wijst de staatssecretaris van de hand.

Wij merken op dat het bovenstaande enkel relevant is voor Duitse fondsen (ongeacht of het zogenoemde Chapter2- of Chapter3-fondsen zijn, hoewel wij begrijpen dat investeerders in Ch3-fondsen mogelijk met Duitse belastingheffing kunnen worden geconfronteerd) die direct Nederlands vastgoed houden of hebben gehouden (dus niet via een KG, Coöperatie, BV, et cetera).

De uitspraak is voorts niet relevant voor fondsen met slechts één investeerder.

Tot slot merken wij op dat wanneer definitieve Vpb-aanslagen zijn opgelegd en de bezwaartermijn is verstreken, er in beginsel geen recht bestaat op een Nederlandse Vpb-teruggaaf. 


Schrijf u hier in voor onze fiscale nieuwsbrief

Blijf altijd up-to-date over fiscale ontwikkelingen: schrijf u hier in voor een van onze Tax nieuwsbrieven.