Kennisgroepstandpunt personeelsleningen en personeelsobligaties in box 3

De Belastingdienst heeft onlangs een kennisgroepstandpunt gepubliceerd over een personeelslening met rentevoordeel en Box 3 De Belastingdienst heeft onlangs kennisgroepstandpunten gepubliceerd over een personeelslening met rentevoordeel en personeelsobligaties en Box 3. 

Personeelslening

In de casus heeft de werknemer een lening afgesloten bij zijn werkgever. De lening wordt in Box 3 opgegeven, en vermindert zo de rendementsgrondslag in Box 3 van de werknemer. De rente die de werknemer betaalt aan de werkgever, is lager dan een marktconforme rente op het moment dat de overeenkomst wordt aangegaan. Het voordeel van de lagere rente wordt als loon uit dienstbetrekking belast in Box 1. 

De vraag is vervolgens, hoe deze personeelslening in Box 3 in aanmerking moet worden genomen, bij de bepaling van het werkelijke rendement in Box 3. 

Dit is van belang als de werknemer niet op basis van het forfaitaire systeem belast wil worden in box 3, maar op basis van het werkelijke rendement (de "tegenbewijsregeling"). 

De Belastingdienst geeft als antwoord dat bij het berekenen van het werkelijk rendement voor Box drie, zowel de betaalde rente, als het rentevoordeel (het bedrag dat als loon is aangemerkt) mag meenemen als negatief regulier voordeel. 

Wettelijk is bepaald dat bij onzakelijke afspraken, de "reguliere voordelen" bepaald worden alsof de overeenkomst wel onder zakelijke voorwaarden is overeengekomen. In dit geval wordt de lagere rente van de personeelslening dus gecorrigeerd naar een zakelijke rente. 

Voorbeeld (ontleend aan het kennisgroepsstandpunt)

Belastingplichtige leent een bedrag van € 25.000 van zijn werkgever tegen een niet marktconforme rente van 2%, oftewel € 500 per jaar. Stel dat in dit geval een marktconforme rente 8%, oftewel € 2.000 per jaar bedraagt. Het rentevoordeel over de personeelslening ten bedrage van € 1.500 (€ 2.000 minus € 500) behoort als loon uit dienstbetrekking tot het belastbare inkomen uit werk en woning. Voor de bepaling van het werkelijk rendement in box 3 moet de belastingplichtige de betaalde rente corrigeren naar een rente die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zou zijn overeengekomen. Als negatief regulier voordeel geeft de belastingplichtige 8% van € 25.000, oftewel € 2.000 op.

Personeelsobligaties

In een ander Kennisgroepstandpunt betreft het personeelsobligaties. Een personeelsobligatie is een obligatie die door ondernemingen tegen speciale voorwaarden aan het personeel wordt aangeboden. Personeelsobligaties zijn niet verhandelbaar en kunnen in de regel uitsluitend bij de werkgever ter verzilvering worden aangeboden. In de casus heeft de belastingplichtige obligaties gekocht die zijn uitgegeven door de werkgever.  In de casus is de rente op de obligaties hoger dan de marktconforme rente op het moment van aankoop van de obligaties. De belastingplichtige geniet dus een rentevoordeel. Het rentevoordeel zal als loon uit dienstbetrekking tot het belastbare inkomen moeten worden gerekend. Ook behoort de obligatie tot de rendementsgrondslag in Box 3 bij de belastingplichtige.

Hierbij kwam de vraag op, hoe een dergelijke personeelsobligatie in Box 3 moet worden opgegeven voor de bepaling van het werkelijk rendement ("tegenbewijsregeling").

De Belastingdienst antwoordt hierop dat alleen het gedeelte van de rente dat niet tot het loon wordt gerekend, behoort tot het werkelijke rendement in Box 3.

Op basis van de rangordebepaling in de inkomstenbelasting, wordt een voordeel dat eerder in de wet al belast wordt, niet onder een latere regeling nogmaals belast. Omdat het rentevoordeel al tot het belastbare loon wordt gerekend (Box 1), wordt dit gedeelte niet ook nog eens in Box 3 belast. Alleen het gedeelte van de ontvangen rente dat niet tot het loon is gerekend, wordt wel in box 3 als regulier voordeel in aanmerking genomen voor de bepaling van het werkelijk rendement.