Territoriale beperking van de btw-fiscale eenheid volgens Hoge Raad gerechtvaardigd en proportioneel
Op 20 december 2024 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak waarbij de centrale vraag is of de territoriale beperking van de Nederlandse btw-fiscale eenheid moet worden beschouwd als een beperking van de vrijheid van vestiging zoals vastgelegd in artikel 49 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie ("Verdrag"). Kort samengevat is het beroep afgewezen, omdat de beperking gerechtvaardigd en proportioneel is.
Onderhavige zaak
De zaak betreft een groep bedrijven actief in de verzekeringssector die een Nederlandse btw-fiscale eenheid vormen. Dit is mogelijk omdat alle leden van de btw-fiscale eenheid in Nederland zijn gevestigd, wat een vereiste is binnen de Nederlandse btw-fiscale eenheid. De moedermaatschappij van deze groep is echter gevestigd in Duitsland en kan daarom geen deel uitmaken van de Nederlandse btw-fiscale eenheid. De managementdiensten die deze Duitse moedermaatschappij levert, vallen hierdoor onder de Nederlandse btw volgens de hoofdregel voor de plaats van dienst bij zogenoemde back-to-back diensten. De door de Nederlandse btw-fiscale eenheid verschuldigde verleggings-btw is grotendeels niet aftrekbaar vanwege haar vrijgestelde verzekeringsactiviteiten.
Standpunt verzekeringsmaatschappij
De verzekeringsmaatschappij is van mening dat haar vrijheid van vestiging is beperkt op grond van het Verdrag. Zij ondersteunt dit standpunt door aan te voeren dat het feit dat de (Nederlandse) btw-fiscale eenheidsregels het niet toestaan om bedrijven gevestigd in andere EU-lidstaten op te nemen, ertoe leidt dat de diensten van haar Duitse moedermaatschappij onderworpen zijn aan niet-aftrekbare btw.
Als de vestigingsplaats van de Duitse moedermaatschappij zou worden verplaatst naar Nederland, zou deze moedermaatschappij in aanmerking komen voor opname in de Nederlandse btw-fiscale eenheid. Dit zou ertoe leiden dat de managementdiensten buiten de reikwijdte van de btw vallen. Het hebben van een hoofdkantoor buiten Nederland verhindert echter dat het bedrijf hiervan profiteert, waardoor de maatschappij van mening is dat haar vrijheid van vestiging wordt beperkt.
Dit zou volgens haar tot gevolg moeten hebben dat haar interne managementdiensten buiten de reikwijdte van de Nederlandse btw vallen, om de negatieve financiële impact te voorkomen. De Nederlandse Belastingdienst is het echter niet eens met dit standpunt.
Hoge Raad
Allereerst stelt de Hoge Raad dat mogelijk sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging of de vrijheid van dienstverlening binnen de EU. De Hoge geeft aan dat het niet uitmaakt welke van de vrijheden wordt beperkt, aangezien in eerste instantie alleen relevant is of een dergelijke beperking gerechtvaardigd is. In dit verband is de Hoge Raad van mening dat dergelijke beperkingen gerechtvaardigd zijn om de samenhang van het belastingstelsel te waarborgen. De Hoge Raad acht de beperking, ongeacht het type, proportioneel om dit doel te bereiken.
Gevolgen
Als belanghebbende gelijk had gekregen, zou dit grote gevolgen hebben gehad, met name voor internationaal opererende financiële dienstverleners. Nu het beroep is afgewezen, blijft de status quo met betrekking tot de btw-fiscale eenheid ongewijzigd.