Villatax en Wet Hillen in strijd met EVRM?

Ook hof oordeelt dat wetgever met eigenwoningforfait en Wet Hillen binnen de aan hem toekomende beoordelingsmarge blijft

Het Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat het verhoogde eigenwoningforfait voor woningen met een hoge eigenwoningwaarde en de afbouw van de Hillen-regeling niet in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, noch met artikel 14 EVRM of artikel 1 EP EVRM. De wetgever heeft volgens het hof binnen zijn ruime beoordelingsmarge gehandeld en er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die nopen tot buiten toepassing laten van de wettelijke regeling.

Relevante feiten en omstandigheden

Belanghebbende bezit samen met zijn fiscale partner een eigen woning met een WOZ-waarde van € 2.377.000 in het jaar 2021. De definitieve aanslag is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte. Het saldo van de inkomsten en aftrekposten uit de eigen woning bedraagt € 2.898 positief en is volledig aan belanghebbende toegerekend. Dit saldo bestaat uit een eigenwoningforfait van € 35.324, aftrekbare rente van € 6.336 en een aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld van € 26.090.

In hoger beroep is in geschil of het eigenwoningforfait voor woningen met een waarde boven € 1.110.000 op stelselniveau in strijd is met algemene rechtsbeginselen en/of met artikel 14 EVRM in verbinding met artikel 1 EP EVRM, mede in het licht van de afbouw van de Hillen-regeling.

De wettelijke regeling bepaalt dat bij een eigenwoningwaarde boven € 1.110.000 het eigenwoningforfait bestaat uit een vast bedrag verhoogd met 2,35% van de waarde boven die grens (ook wel Villatax genoemd). De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld bedroeg in 2021 90% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten, waarbij deze aftrek sinds 2019 geleidelijk wordt afgebouwd.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het verhoogde forfaitaire percentage van 2,35% is ingevoerd omdat de wetgever meende dat vanaf een bepaald waardeniveau het beleggingsaspect van de woning een grotere rol speelt. De afbouw van de Hillen-regeling is gemotiveerd door het afnemen van de noodzaak tot stimulering van schuldafbouw en door het toenemende budgettaire gewicht van de regeling.

Overwegingen van het hof

Het hof stelt voorop dat de regeling van het eigenwoningforfait en de afbouw van de Hillen-regeling zijn neergelegd in een wet in formele zin. Het hof geeft aan dat de Grondwet verbiedt om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Het hof merkt op dat uit de jurisprudentie volgt dat slechts ruimte bestaat om een wetsbepaling buiten toepassing te laten indien sprake is van bijzondere, niet-verdisconteerde omstandigheden die toepassing van de bepaling in strijd brengen met fundamentele rechtsbeginselen. Volgens het hof is daarvan in dit geval geen sprake.

Het hof geeft aan dat de gemaakte keuzes van de wetgever – het verhogen van het eigenwoningforfait voor duurdere woningen en het afbouwen van de Hillen-regeling – bewuste beleidsafwegingen zijn die niet door de rechter kunnen worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen. De gevolgen die in het geval van belanghebbende optreden, zijn een direct en voorzienbaar gevolg van deze keuzes. Het hof merkt op dat geen bijzondere omstandigheden aannemelijk zijn geworden die ertoe zouden moeten leiden dat de wettelijke bepalingen buiten toepassing blijven.

Het hof gaat vervolgens in op het beroep op het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel, dat als algemeen rechtsbeginsel wordt ingeroepen. Volgens het hof faalt dit beroep omdat de rechter de wetgever niet mag toetsen aan deze beginselen wanneer de wetgever zijn afweging bewust heeft gemaakt.

Ten aanzien van de toetsing aan artikel 14 EVRM en artikel 1 EP EVRM stelt het hof vast dat belastingplichtigen met een relatief hoge eigenwoningschuld niet vergelijkbaar zijn met belastingplichtigen met een geringe of geen schuld. Het beroep op discriminatie in verband met de afbouw van de Hillen-regeling faalt daarom reeds bij gebrek aan vergelijkbaarheid.

Het hof merkt verder op dat de wetgever bij belastingheffing een ruime beoordelingsmarge heeft. Volgens het hof valt de keuze om bij hogere woningwaarden een zwaardere weging te geven aan het beleggingsaspect binnen deze marge. Dit geldt eveneens voor de afbouw van de Hillen-regeling, die de wetgever onder meer heeft gemotiveerd met het wegvallen van de noodzaak tot extra stimulering en met budgettaire argumenten. Het feit dat geen feitelijke inkomsten worden gerealiseerd, leidt volgens het hof evenmin tot strijd met artikel 1 EP EVRM.

Tot slot oordeelt het hof dat het forfaitaire percentage niet zodanig hoog is dat het de werkelijke voordelen uit woongenot en waardeontwikkeling in relevante mate overstijgt.


Schrijf u hier in voor onze fiscale nieuwsbrief

Blijf altijd up-to-date over fiscale ontwikkelingen: schrijf u hier in voor een van onze Tax nieuwsbrieven.