Winstbestemmingseis moet volgens advocaat-generaal worden getoetst aan statuten en feiten van betreffende belastingjaar en niet aan mogelijke toekomstige wijzigingen
De advocaat-generaal (A-G) heeft recentelijk geconcludeerd dat een BV die zorginstellingen exploiteert en zorg- en dienstverlening aanbiedt, in 2015 terecht een beroep heeft gedaan op de zorgvrijstelling van de vennootschapsbelasting.
Feiten en omstandigheden
De belanghebbende is een BV waarvan de aandelen indirect worden gehouden door vier natuurlijke personen. Voor het jaar 2015 deed zij een beroep op de zorgvrijstelling. De inspecteur wees dit beroep af en legde een aanslag vennootschapsbelasting op. In geschil was of de BV voldeed aan de zogenoemde winstbestemmingseis: de eis dat de winst uitsluitend kan worden aangewend ten bate van een vrijgesteld lichaam of een algemeen maatschappelijk belang.
Rechtbank en hof
De rechtbank oordeelde dat de statuten van de BV in 2015 voldeden aan de winstbestemmingseis en dat feitelijk niet in strijd met die statuten is gehandeld. De mogelijkheid dat de statuten in de toekomst zouden kunnen worden gewijzigd, speelde daarbij volgens de rechtbank geen rol.
Het hof bevestigde dit oordeel. Het hof overwoog dat de wetgever en de regering geen aanleiding hebben gezien om de voorwaarden voor de zorgvrijstelling aan te passen en dat het niet aan de belastingrechter is om via uitleg aanvullende voorwaarden te creëren. Volgens het hof kwam het feit dat winstreserves in de toekomst mogelijk toch aan aandeelhouders ten goede zouden kunnen komen, niet voor rekening van de rechter maar van de wetgever.
De staatssecretaris stelde cassatie in. Hij voerde aan dat het hof ten onrechte slechts de statuten van het betreffende belastingjaar beslissend heeft geacht. Volgens hem moet ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de statuten in de toekomst zodanig worden gewijzigd dat vrijgestelde winstreserves toch aan particuliere aandeelhouders ten goede komen. De term “uitsluitend kan aanwenden” zou volgens de staatssecretaris betekenen dat de winst definitief en onvoorwaardelijk beklemd moet zijn voor de maatschappelijke bestemming.
Overwegingen van de A-G
De A-G merkt op dat de term “uitsluitend kan aanwenden” in de relevante regelgeving en parlementaire geschiedenis niet is toegelicht. De uitleg van de staatssecretaris – dat toekomstige mogelijkheden van statutenwijzigingen moeten worden meegewogen – wordt volgens de A-G door de tekst noch expliciet gesteund, noch uitgesloten.
De A-G geeft verder aan dat de uitleg van de staatssecretaris niet strookt met het systeem van de subjectieve vrijstellingen. Daarnaast merkt de A-G op dat uit eerdere jurisprudentie blijkt dat de rechter de vrijstellingsvoorwaarden niet dynamisch uitlegt, maar vasthoudt aan de tekst. Verder wijst de A-G erop dat de opvatting van de staatssecretaris zou betekenen dat BV’s en NV’s per definitie nooit in aanmerking zouden komen voor de zorgvrijstelling, omdat toekomstige statutenwijzigingen civielrechtelijk nooit volledig zijn uit te sluiten. Indien de wetgever die uitsluiting had beoogd, had dit volgens de A-G expliciet in de wet moeten worden vastgelegd. Ook merkt de A-G op dat de wetgever of besluitgever had kunnen kiezen voor een compartimenterings- of afrekeningsregeling om te voorkomen dat vrijgestelde winsten later toch aan aandeelhouders toevallen. Dat is niet gebeurd. De A-G merkt op dat de rechter deze leemte niet kan opvullen.
Volgens de A-G moet de winstbestemmingseis worden beoordeeld aan de hand van de statuten en feiten van het desbetreffende belastingjaar, en niet aan de hand van hypothetische toekomstige wijzigingen. De A-G geeft de Hoge Raad daarom in overweging het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond te verklaren.
Het woord is nu aan de Hoge Raad.