Prinsjesdag en politieke dynamiek
Prinsjesdag opent het parlementaire jaar. Het kabinet presenteert de Miljoenennota, de departementale begrotingen en het Belastingplan. De koopkrachtplaatjes horen formeel niet bij dat laatste, maar kleuren in de praktijk het debat wel. In de augustusbesluitvorming worden deze plaatjes opgesteld door Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ASEA) samen met Algemene Financiële en Economische Politiek (AFEP). Die exercitie gaat niet alleen over koopkracht, maar over de hele lastenverdeling: tussen burgers en bedrijven, tussen groot en klein, tussen arm en rijk.
Wie denkt dat het Belastingplan vroeger slechts een technisch ritueel was, ziet iets over het hoofd. Ook toen konden fiscale keuzes ontwrichtend zijn. De val van Lubbers II over het reiskostenforfait liet zien hoe scherp belastingen het politieke spel kunnen bepalen. De betrekkelijke rust van eerdere decennia kwam vooral voort uit stabielere coalities, niet uit de neutraliteit van het Belastingplan zelf.
Van onderhoud naar instrument
Door de jaren heen is het Belastingplan steeds meer een instrument geworden voor gedragssturing en herverdeling. Vergroening in de autobelastingen, prikkels op de woningmarkt of aanpassingen in box 2 en 3 zijn er herkenbare voorbeelden van. Sinds een aantal jaar wordt geprobeerd het pakket technischer te houden en andere fiscale maatregelen in afzonderlijke wetten onder te brengen. Dat lukte niet altijd: politieke urgentie, maatschappelijke druk en uitvoerbaarheid lopen onvermijdelijk door elkaar heen.
In mijn vorige werk als politiek adviseur van de staatssecretaris van Financiën, Marnix van Rij, leerde ik dat elke maatregel langs drie assen moet worden gelegd. De afspraken in de coalitie vormen de eerste as. De wensen van de oppositie, onmisbaar voor breed draagvlak, zijn de tweede. De derde is de uitvoering: de grenzen van systemen, gegevensstromen en capaciteit bij de Belastingdienst en de keten. Een idee kan nog zo elegant zijn, het strandt als de uitvoering het niet kan dragen.
De nacht van 26 oktober 2023
De spanning tussen de drie assen werd glashelder tijdens de behandeling van het Belastingplan 2024. In de nacht van 26 op 27 oktober stemde de Tweede Kamer over een reeks amendementen. Twintig werden aangenomen. Dat was ongebruikelijk, maar verklaarbaar: het kabinet was demissionair, er bestond feitelijk geen coalitie meer in de Tweede Kamer en de verkiezingen stonden voor de deur.
Bij het directoraat-generaal Fiscale Zaken (DGFZ), in mijn tijd onder leiding van Jasper Wesseling, werd in razend tempo gewerkt om deze wijzigingen te vertalen naar sluitende wetsteksten. Het was indrukwekkend om te zien hoe scherp en vasthoudend Jasper en zijn mensen dat deden: analytisch, oplossingsgericht en tegelijk eerlijk over de grenzen van de uitvoering. Zonder die vakbekwaamheid zou het jaarlijkse ritueel nooit overeind blijven.
Realiteitszin en rust
In dat licht klinkt de uitspraak van Marnix van Rij, gedaan in de herfst van 2022, des te sterker: De politiek wil de wereld altijd in vier jaar veranderen, maar ik niet. De Belastingdienst is overbelast en verdient vooral rust en onderhoud. Ambitie toon je nu door géén ambitie te tonen.
Die woorden raakten mij, omdat ik dagelijks zag hoe groot de druk op de Belastingdienst en het DGFZ was. Rust en stabiliteit bleken vaak waardevoller dan wéér een nieuwe regeling bovenop een kwetsbare uitvoering. Het citaat vat precies samen hoe politieke ambitie alleen betekenis krijgt als ze realistisch wordt vertaald naar de praktijk.
Waarom 2025 een unicum is
Het proces van het Belastingplan kent een vast ritme. De voorbereiding voor veel maatregelen begint al vroeg in het kalenderjaar, vaak in nauwe interactie met de Belastingdienst. In de zomer worden keuzes aangescherpt, in augustus valt de knoop over de lastenverdeling, en op Prinsjesdag volgt de presentatie. Daarna behandelt de Tweede Kamer het pakket in intensieve debatten. In december sluit de Eerste Kamer af met de cruciale toets op consistentie, dekking en uitvoerbaarheid. Belastingplannen worden doorgaans aangenomen, ook bij een rompkabinet, omdat anders de inkomstenkant van de Rijksbegroting in gevaar komt.
Dit jaar stapelen de uitzonderingen zich op. We hebben een demissionair kabinet, de PVV die eerder uittrad, en daarna het vertrek van het Nieuw Sociaal Contract (NSC) smaldeel uit het kabinet-Schoof. Dat samen maakt de situatie ongekend in de naoorlogse parlementaire geschiedenis. Op 29 oktober zijn er verkiezingen en half november zit er een nieuwe Tweede Kamer, grotendeels anders samengesteld. Een pakket dat in september wordt ingediend, komt dan in november terecht bij een ander parlement, terwijl de Eerste Kamer in december haar eigen weging maakt. Conform gebruik gaat het pakket in deze periode langs de ministerraad. De samenloop van factoren maakt dit traject historisch en politiek-bestuurlijk veeleisend.