EY Prinsjesdag marble view

Wat betekent Prinsjesdag 2025 voor vermogende particulieren?


Een vooruitblik op Prinsjesdag 2025 voor (vermogende) particulieren: actie vereist of rustig toeleven naar 2026?

Door Lucas Gerding en Jonathan van Oostenbrugge


In het kort:

  • Op dinsdag 16 september 2025 zal het Belastingplan 2026 worden gepresenteerd met de beoogde fiscale wijzigingen per 2026.
  • De fiscale wijzigingen die wij verwachten voor ‘vermogende particulieren’ zijn voornamelijk praktisch van aard.
  • Voornamelijk het voorstel inzake de aanpassingen van de huwelijksgoederengemeenschap zal deze Prinsjesdag interessant zijn om te blijven volgen.

Op Prinsjesdag 2025 zal het kabinet het Belastingplan 2026 presenteren. Het huidige kabinet is weliswaar demissionair, maar er zijn geen fiscale onderwerpen als controversieel aangemerkt.

In deze blog lichten wij enkele verwachte fiscale voorstellen toe die relevant zijn voor (vermogende) particulieren. Bijzondere aandacht gaat uit naar het voorstel inzake ongelijke breukdelen bij een huwelijksgoederengemeenschap. Daarnaast bespreken we enkele verwachte praktische aanpassingen en overige relevante ontwikkelingen die niet direct samenhangen met Prinsjesdag 2025.

Aanpassingen in de huwelijksgoederengemeenschap

Een van de voorstellen die, zo is aangekondigd, opgenomen wordt in het Belastingplan 2026 is het aanpakken van de zogenoemde 'constructie' met ongelijke breukdelengemeenschappen. Hiermee kunnen belastingplichtigen het aandeel van één partner in de huwelijksgemeenschap (aanzienlijk) verlagen, waardoor bij overlijden de nalatenschap (en daarmee de verschuldigde erfbelasting) wordt verkleind. Het kabinet wil deze mogelijkheid om erfbelasting te besparen nu tegengaan.

Het voorstel om de opzet met ongelijke breukdelengemeenschappen aan te pakken, is ingegeven door een arrest van de Hoge Raad uit 2024. In deze zaak wijzigden een man en een vrouw kort voor het overlijden van de man hun huwelijksgoederengemeenschap van een 50/50-verdeling naar een 10/90-verdeling. Hierdoor viel slechts 10% van het gemeenschappelijk vermogen in de nalatenschap van de man, wat leidde tot een besparing van erfbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat in deze casus geen sprake was van een schenking, omdat de man nog niet (definitief) was verarmd en de vrouw nog niet (definitief) was verrijkt. Ook concludeerde de Hoge Raad dat in dit geval geen sprake was van misbruik van recht (fraus legis).

De wetgever acht het onwenselijk dat belastingplichtigen de huwelijksgoederengemeenschap aanpassen via huwelijkse voorwaarden om zo schenk- of erfbelasting te besparen. In het voorstel wordt daarom geregeld dat er schenk- of erfbelasting verschuldigd is wanneer een huwelijksgemeenschap wordt ontbonden en waarbij het vermogen vervolgens niet in een 50/50-verhouding wordt verdeeld. Dit betekent dat er bij wijze van fictie een besparing van schenk- of erfbelasting wordt verondersteld. De ontbinding van een huwelijksgoederenregime is bijvoorbeeld aan de orde in het geval van echtscheiding of bij overlijden van één van de partners.

Het voorstel heeft een brede reikwijdte en is van toepassing op alle situaties waarin de huwelijksgoederengemeenschap wordt ontbonden en de verdeling afwijkt van een 50/50-verdeling. Uit wat wij nu weten blijkt dat er geen enkele uitzondering wordt gemaakt. Ook niet voor situaties waarin de ontbinding van de huwelijksgemeenschap niet is ingegeven door enig fiscaal motief. De beoogde inwerkingtreding van deze maatregel is 1 januari 2026. Bestaande gevallen tot de datum van bekendmaking van deze maatregel (18 april 2025) worden in principe gerespecteerd.

Geen schenking in geval van 180 dagen voor overlijden

De 180-dagenregeling bepaalt dat schenkingen binnen 180 dagen vóór het overlijden fictief worden behandeld als erfrechtelijke verkrijgingen. Sinds 1985 zijn de tarieven voor schenk- en erfbelasting gelijk, waardoor de 180-dagenregeling alleen nog relevant is om te voorkomen dat de progressie in de tarieven en het gebruik van de vrijstellingen in de Successiewet worden gefrustreerd.

Op dit moment dient bij een schenking die wordt verricht binnen 180 dagen voor het overlijden zowel aangifte schenk- als erfbelasting te worden voldaan. De schenkbelasting kan vervolgens worden verrekend met de verschuldigde erfbelasting. In het Belastingplan 2026 zal worden voorgesteld om schenkingen 180 dagen voor het overlijden alleen nog als een erfrechtelijke verkrijging te behandelen. Hierdoor hoeft geen aparte aangifte schenkbelasting meer te worden gedaan. Dit vermindert de administratieve lasten. De vraag is overigens in hoeverre dit ook een versoepeling is als het overlijden binnen 180 dagen niet wordt voorzien. In dat geval zal vermoedelijk toch al een aangifte schenkbelasting zijn ingediend.

Verlenging aangiftetermijn erfbelasting

Momenteel moet de aangifte erfbelasting binnen acht maanden na overlijden worden ingediend. In de praktijk blijkt dat deze termijn vaak (te) kort is, omdat het afwikkelen van de nalatenschap en andere administratieve zaken doorgaans meer tijd vergen. Hierdoor dienen erfgenamen veelal uitstel aan te vragen; ook is soms (extra) belastingrente verschuldigd.

Voorgesteld is om per 2026 de aangiftetermijn voor de erfbelasting te verlengen naar twintig maanden. Dit geeft erfgenamen meer tijd en zorgt ervoor dat belastingrente later gaat lopen. Deze aangekondigde wijziging zal zodoende een welkome tegemoetkoming vormen voor erfgenamen.

Andere relevante ontwikkelingen voor (zeer) vermogende particulieren

Daarnaast signaleren we enkele relevante ontwikkelingen buiten het Belastingplan 2026.

Er is in internationaal verband groeiende aandacht voor het zwaarder belasten van (zeer) vermogende particulieren, ook wel ‘high net worth individuals’ of kortweg HNWI’s genoemd. De politieke wil om deze groep meer te belasten lijkt toe te nemen. Steeds vaker worden hiervoor in internationaal verband fiscale voorstellen onderzocht.

Eén van de voorstellen vanuit het EU Tax Observatory heeft betrekking op het invoeren van een minimumbelastingheffing van twee procent op het vermogen van HNWI’s indien dit vermogen boven een bepaalde grens uitkomt. Momenteel is er nog veel onduidelijkheid hierover en ontbreekt het vooralsnog aan concrete invullingen. Het is voornamelijk zeer complex om te bepalen wie binnen de reikwijdte van deze minimumbelasting zou moeten vallen en hoe het belastbaar vermogen gedefinieerd dient te worden. Desalniettemin is het interessant om de ontwikkelingen op dit onderwerp te blijven volgen.

Ontwikkelingen met betrekking tot het fonds voor gemene rekening

Vanaf 1 januari 2025 is de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) gewijzigd en is de belastingplicht voor de commanditaire vennootschap (cv) in de vennootschapsbelasting komen te vervallen. Hierdoor is een cv in principe fiscaal transparant, tenzij deze bijvoorbeeld als een fgr (onder de nieuwe definitie vanaf 2025) kwalificeert.

Een fgr wordt sinds 2025 alleen als niet-transparant aangemerkt als het kwalificeert als beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht (Wft),of indien er sprake is van een omgekeerd hybride lichaam waar wij nu niet nader op zullen ingaan. Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2025 en in de praktijk is gebleken dat de nieuwe definitie voor onduidelijkheid zorgt. Toch is de wijziging van de definitie van het fgr per 2025 ingevoerd waarbij de staatssecretaris aangekondigde om de knelpunten te onderzoeken.

Inmiddels zijn drie knelpunten gesignaleerd:

  1. Kwalificatie buitenlandse cv’s: door de nieuwe definitie kunnen buitenlandse cv’s als (open) fgr en dus als niet-transparant kwalificeren volgens Nederlandse standaarden, terwijl deze cv’s in het buitenland vaak als transparant worden behandeld. Dit leidt (wederom) tot kwalificatieverschillen.
  2. Het gebruik van definities uit de Wft: de nieuwe definitie van het fgr vereist gedegen kennis van het financieel toezichtrecht en Europese richtlijnen. Dit zorgt ervoor dat belastingplichtigen mede afhankelijk zijn van de implementatie van deze EU-richtlijnen in een andere EU-lidstaat. Daarnaast zorgt het voor onduidelijkheid indien er belegd wordt in een staat die geen onderdeel is van de EU.
  3. Onduidelijkheid over de uitleg van het beleggingscriterium: alleen entiteiten die ‘beleggen’, kunnen kwalificeren als fgr. In de praktijk zorgt de uitleg van het begrip ‘beleggen’ voor onduidelijkheid.

De staatssecretaris heeft aangegeven om het eerste en tweede knelpunt verder te onderzoeken en komt mogelijk in het najaar van 2025 met een (nieuw) wetsvoorstel om deze knelpunten weg te nemen.

Eerder aangekondigde fiscale wijzigingen

Ook willen wij nog graag een aantal eerder aangekondigde wijzigingen in herinnering brengen. Deze wijzigingen zijn eerder aangekondigd tijdens de behandeling van het Belastingplan 2025 maar hadden als datum van inwerkingtreding 1 januari 2026. Het betreft allereerst een aantal aanpassingen inzake de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten waaronder een versoepeling van de bezitseis en voortzettingseis.

 

Voorts treedt per 1 januari 2026 een verlaging van het tarief in de overdrachtsbelasting voor woningen in werking. Het tarief voor woningen zal verlaagd worden van 10,4% naar 8%. Voor niet-woningen blijft het tarief ongewijzigd 10,4%.


Prinsjesdag 2025

Alle verwachte fiscale wijzigingen voor 2026 of zelfs 2027 bij elkaar. We kijken vooruit en duiden in september de Miljoenennota en het Belastingplan.

EY lens view

Samenvatting

Op Prinsjesdag 2025 verwachten wij de aankondiging van een aantal fiscale wijzigingen die vanaf 2026 ingaan. Het wetsvoorstel inzake het tegengaan van ongelijke huwelijksgemeenschappen springt hierbij het meest in het oog. Uiteraard is het nog afhankelijk van de parlementaire behandeling in hoeverre de voorgestelde wijzigingen in werking treden en in welke vorm. Met het oog op de demissionaire status van het kabinet en de verkiezingen in aantocht, blijft het de komende periode interessant om de ontwikkelingen hieromtrent te blijven volgen.


Over dit artikel

Lees ook

Van subsidie naar strafheffing: kosten leaseauto’s met een verbrandingsmotor omhoog

Werkgevers die hun wagenpark niet verduurzamen, krijgen vanaf 2027 de rekening gepresenteerd.

Voortaan eenvoudiger rapporteren voor de minimumbelasting

Voortaan eenvoudiger rapporteren voor de minimumbelasting