Hoewel dit artikel zich richt op de geloofwaardigheid van de maatregelen voor CO₂-reductie, leverde EY’s analyse van de huidige klimaattransitieplannen ook de volgende bevindingen op.
I. CO2-tunnelvisie
Een exclusieve focus op het terugdringen van broeikasgasemissies brengt het risico met zich mee dat andere belangrijke milieueffecten, zoals schade aan biodiversiteit, uit het zicht raken. Biodiversiteitsverlies is een kritieke planetaire grens die al zwaar onder druk staat en nauw samenhangt met klimaatverandering: opwarming leidt tot het achteruitgaan van soorten, terwijl het verlies aan biodiversiteit het vermogen van ecosystemen om koolstof vast te leggen en het klimaat te reguleren verzwakt. Sommige maatregelen om emissies te reduceren, zoals grootschalige monoculturen voor bio-energie, aanplant van niet-inheemse boomsoorten of slecht geplaatste projecten voor hernieuwbare energie, kunnen de uitstoot weliswaar terugdringen, maar tegelijk ecosystemen schaden. Transitieplannen die deze onderlinge verbanden negeren, lopen daardoor het risico het ene probleem op te lossen terwijl ze een ander verergeren. Geloofwaardige transitieplannen moeten klimaatmaatregelen daarom afstemmen op zowel het beschermen als het herstellen van de natuur.
II. Misinterpretatie van SBTi-goedgekeurde doelstellingen
Hoewel een SBTi-goedgekeurd doel aangeeft dat de doelen van een organisatie in lijn zijn met mondiale temperatuurdoelen, bevestigt dit momenteel niet de geloofwaardigheid van het transitieplan van het bedrijf. Evenmin betekent het dat het SBTi jaarlijkse voortgang monitort. Het blijft de verantwoordelijkheid van andere stakeholders om kritisch te beoordelen of de gepubliceerde strategie, aannames en financiering de beoogde emissiereductietrajecten aannemelijk maken.
III. Onvoldoende gelokaliseerde aannames
De aannames achter emissiereductiemaatregelen zijn vaak niet afgestemd op de specifieke geografische context van de eigen activiteiten, leveranciers of klanten. Dit vermindert de nauwkeurigheid van de geprojecteerde reducties, aangezien het emissiereductiepotentieel sterk kan verschillen tussen markten, afhankelijk van de lokale energiemix, de beschikbaarheid van infrastructuur en de geldende regelgeving.