Belasten van kapitaal; de werkelijkheid bij box 3 weer uit het oog verloren?

Lokale contactpersoon

EY Nederland

24 mei 2020
Onderwerp Tax updates
Categorieën Inkomstenbelasting

In het pakket “Bouwstenen voor een beter belastingstelsel” aangeboden aan de kamer op 18 mei 2020 is ook een bouwsteen gewijd aan het belasten van kapitaal. In deze bespreking zal stil worden gestaan bij het de onderdeel inkomsten uit vermogen (box 3).

Knelpunten in box 3

Het belasten van inkomsten uit vermogen in box 3 is al jaren zowel in politiek Den Haag als de rechtspraak een punt van discussie. Het grootste knelpunt is dat uitgegaan wordt van fictieve rendementspercentages die ruim hoger liggen dan de daadwerkelijk behaalde rendementen. Dit wordt als zeer onrechtvaardig ervaren. Het rapport noemt als tweede knelpunt de grote sprong naar spaar BV’s (planning in box 2 om box 3 heffing te voorkomen).

Een derde aangekaart knelpunt is dat het huidige box 3 stelsel schuldfinanciering in de hand werkt. Immers hoe lager het saldo bezitting en schulden hoe lager het veronderstelde rendement. Daarnaast is het ook mogelijk dat een bezitting die gefinancierd is in box 3 is vrijgesteld (bijvoorbeeld kunst), maar de financiering daarvan niet. Per saldo ontstaat hierdoor een mismatch.

Wijzigingen

Er hebben reeds aanpassingen plaatsgevonden in 2017 en 2018 en in een Kamerbrief van 6 september 2019 heeft de Staatsecretaris aangekondigd het stelsel in 2022 opnieuw te willen wijzigen. In het rapport wordt aangesloten bij deze wijziging.

In het kort wordt in het nieuwe stelsel afgestapt van een saldo bezittingen – schulden, waarna vervolgens het rendement wordt bepaald. Voortaan wordt er gewerkt met drie forfaitaire rendementsveronderstellingen: 0,07% voor spaargeld en 5,28% voor overige bezittingen. Er wordt daarnaast gewerkt met een forfaitaire debetrente over schulden van 3,03%. De rendementen worden opgeteld, vervolgens verminderd met de debetrente en daarna verlaagd met een heffingvrij inkomen van € 400. Daarnaast zal het belastingtarief in box 3 niet 30% maar 33% gaan bedragen.

Het nieuwe stelsel zal per saldo voor individuen met alleen spaargeld een oplossing zijn, maar voor individuen met bepaalde "overige bezittingen" niet. Laag renderende bezittingen, zoals obligaties, zullen immers ook worden geacht 5,28% rendement op te brengen. Overigens hangen er ook nog andere haken en ogen aan het nieuwe stelsel. Zo wordt in het rapport aangestipt dat het nieuwe systeem arbitrage in de hand werkt. Het is immers tamelijk eenvoudig om effecten richting de peildatum te verkopen en hierdoor om te zetten naar spaargeld en bijvoorbeeld vervolgens na de peildatum weer effecten te kopen. Een forfaitair rendementsverschil van 5,21% als gevolg!

Een ongerijmdheid waar helaas niet op in wordt gegaan in het rapport is de situatie dat er sprake is van meer schulden dan bezittingen en derhalve een negatief eigen vermogen. In deze situatie kan er sprake zijn dat toch belasting moet worden betaald, aangezien de schulden voor 3,03% worden meegenomen en overige bezittingen voor 5,28%. 

In weerwil van het streven van afgelopen jaren om in box 3 te gaan heffen op basis van werkelijk behaalde rendementen, sluit het rapport aan bij de overwegingen van het huidige kabinet geen systeem op basis werkelijk rendement in te voeren. Wel wordt opgemerkt dat gedacht kan worden om onroerend goed te splitsen uit de groep "overige bezittingen". Kortom nog meer forfaits in plaats van werkelijkheid.

Als argumenten om niet aan te sluiten bij een stelsel op basis van de werkelijkheid wordt gesteld dat er uitvoeringstechnisch te veel haken en ogen aan zo’n stelsel hangen. Zo wordt het risico op fouten in de aangiften aanzienlijk verhoogt. Belastingplichtigen zullen immers anders voortaan zelf verantwoordelijk zijn voor het bijhouden van de gemaakte kosten en verliezen waardoor het gemak van de vooraf ingevulde aangifte (deels) teniet wordt gedaan. Dat er meer risico’s op fouten in aangiften ontstaan, is evident. Afgevraagd kan wel worden of dit risico zo aanzienlijk is als wordt gesteld en of hier geen oplossing voor is.

Per saldo worden uitvoeringstechnische vrezen voor risico’s op fouten in de belastingaangiften afgezet tegenover het rechtvaardigheidsgevoel van de burger, waarbij deze laatste het onderspit delft.

Door Willem Boei